Bovenste molen Mechelen
Ban- of dwangmolen De Heren van Wittem bezaten in de 13e eeuw al een watermolen op deze plek aan de Geul. Het was een ban- of dwangmolen, ingezetenen van de heerlijkheid van de Heren waren door het banrecht verplicht hun graan op deze molen te laten malen. In de Franse tijd kwam een eind aan deze zgn heerlijke rechten. De goederen werden in beslag genomen en openbaar verkocht. In de eeuw daaropvolgend, de 19e eeuw, is de molen geregeld van eigenaar, pachter en functie gewisseld. De Fransen verkochten de molen aan de gebroeders Defisenne en deze renteniers in Aken verkochten het bezit in 1807 door aan boer Willem Jacob Watrin te Gulpen, de landbouwer stierf in 1828.
Papiermolen In het begin van de 19e eeuw lag de korenmolen en het woonhuis op de linkeroever van de Geul, stallen en schuren lagen op de rechteroever. Watrin was zelf de molenaar. In 1828 werden de bouwsels op de rechteroever afgebroken en één groot gebouw werd neergezet waarin Carl Joseph Hollmann een papiermolen vestigde. Hollman was eerst eigenaar geweest van de Onderste molen (de Commandeursmolen) en had ook daar een papiermolen gevestigd, maar had dat bedrijf in 1825 noodgedwongen moeten verkopen.
papierschepper Hollman stierf datzelfde jaar en zijn zonen zetten de papierfabricage nog enkele jaren voort. De erven Watrin die de graanmolen nog steeds in bezit hadden, namen de papiermolen over en verpachtten hem vervolgens. Rond 1848 kwam de papiermolen stil te liggen, pachter Jan Mathijs Noppen huurde vanaf dat jaar de verderop gelegen Onderste molen. Maar in 1855 kocht Noppen de nog steeds verlaten papiermolen en bouwde hem om tot schorsmolen. Al een jaar later echter, wilde hij er met compagnon Jan Antoon Teusch kunstwol vervaardigen en nog een jaar later verkocht hij de voormalige papiermolen aan zijn compagnon. Kunstwol werd vervaardigd uit tot vezels gereduceerde lompen en schapenwol. Deze molen op de rechteroever is daarna nog een paar maal van functie veranderd, waaronder weer naar papiermolen, en werd uiteindelijk in 1882 verkocht aan Jan Mathieu Pluymaekers. De molen werd in 1898 ontruimd en het waterrad weggebroken.
Korenmolen De korenmolen op de linkeroever was in 1847 door de familie Watrin verkocht aan molenaar-pachter Michiel Claessens en deze molen werd later ook overgenomen door Pluymaekers. Toen hij in 1882 de voormalige papiermolen kocht, kwam daarmee het hele complex op beide oevers in zijn handen. Zoon Hendrik Hubert Pluymaekers voerde in 1914 een belangrijke verandering door. Hij verplaatste de korenmolen naar de rechteroever en bouwde hem om naar een turbinemolen. De voormalige korenmolen werd bij het woonhuis getrokken. Maar Pluymaekers trok het financieel niet en verkocht het molencomplex in 1928 aan Willem Douven, landbouwer te Heerlen. Na de molen eerst verpacht te hebben, werd Douven in 1935 zelf molenaar. In 1966 verkocht hij de boedel aan zijn neef Renée Douven die toen al zeventien jaar op de molen werkte. Een hamermolen werd geïntroduceerd waarmee veevoer gefabriceerd werd, met het turbinerad werd daarna vrijwel niet meer gemalen. Later kon ook het veevoederbedrijf geen stand houden.
het krooshek Restauratie Op initiatief van o.a. de Molenstichting Limburg en molenaar Joseph Douven werden plannen ontwikkeld om de waterradmolen te restaureren, eind 1975 gingen de werkzaamheden van start. Het turbinehuis werd afgebroken en de maalstoel verwijderd. Een maalstoel en gangwerk uit een Belgische watermolen verving het oude molenwerk, een nieuw waterrad werd ontworpen door Ing. van Bussel. Het waterrad met de gebogen schoepen is van het type Zuppinger en kan bij sterk wisselend wateraanbod nog steeds presteren. Het rad heeft een middellijn van 6,50 m. en een breedte van 1.80 m. Molenaar Douven overleed kort voor het gereedkomen van de restauratie in 1978. Stichting De molen werd verkocht aan Natuurmonumenten en om de exploitatie zeker te stellen, is de ‘Stichting De Bovenste molen’ in het leven geroepen. De molen is ingericht om ambachtelijk meel te kunnen malen voor natuurvoedingswinkels. Geïnstalleerd werden volgens van Bussel in zijn ‘De molens van Limburg’ (1991): twee reinigers voor het schonen van grondstoffen; twee mengketels, één voor het samenstellen van de te malen mengsels, de andere voor de opvang en afzakking van meel; een bloembuil; een tarwepletter en een grote peller voor gierst of vogeltjeszaad en boekweit. Maar de molen is al heel lang verlaten, vermoedelijk heeft de stichting, evenals de ’Stichting De Volmolen Epen’, het begin jaren negentig niet gered nadat de markt opengesteld werd voor het goedkope Duitse meel. De voorzitter van die stichting: “Het is jammer, maar het is niet anders. We hadden de keuze tussen failliet gaan of de exploitatie stoppen.” De Bovenste molen is niet te bezichtigen, de deuren zijn gesloten. In 2007 heeft de brandweer van de gemeente Gulpen-Wittem nog een grootscheepse oefening gehouden in de verlaten molen.
voormalige
dubbelmolen Ansichtkaarten
1962 1963
vooroorlogs,
met turbinehuis |