Geulhemermolen Geulhem
Molendinum inferius Drie broers waaronder een ridder en een kannunik, verklaren 2 februari 1244 akkoord te gaan met een overeenkomst die hun overleden vader gesloten had ten aanzien van de onderste molen nabij Valkenburg (‘molendinum inferius situm juxta Falkenbourg’). De erfpacht van een malder haver en twee malder rogge per jaar zal voortaan aan een vierde broer uitbetaald worden en na diens dood aan zijn erfgenamen. Alle burgers die op de vermelde molen maalplichtig zijn, zullen dit blijven. De molen blijkt dus een ban- of dwangmolen te zijn. Het is uit deze tekst niet op te maken dat het om de molen van Geulhem gaat, dat blijkt pas uit latere documenten. In de 13e eeuw is de molen kort in eigendom van Dirk, heer van Valkenburg, daarna van de familie van Berghe. In 1415 wordt Reijnier van Berghe heer van Meerssenhoven en vanaf dat moment blijft de molen eeuwenlang in het bezit van het huis Meerssenhoven. Pachtprijs In 1588 is de molen voor drie vaten goede rogge per week voor de periode van drie jaar verpacht, het vierde jaar zal wekelijks vier vaten rogge betaald moeten worden. De prijs is waarschijnlijk de eerste jaren lager omdat de molen in slechte staat verkeert en dat “den dijck van de water gans ontbreken is”, de molentak staat droog vanwege een kapotte sluis. Twintig jaar later ligt de pachtprijs hoger, eveneens elke week vier vaten rogge maar daarnaast ieder jaar een vet varken, een pond peper en een hoeveelheid witte suiker “voor de Nieuwjaer den Heerschap toe te brengen.” Ook dient de molenaar het waterrad en onderdelen van de molen te vernieuwen staat in het pachtcontract van 1618. Uit rekeningen blijkt dat in de jaren daarna veel houtwerk is vervangen door steen. Een pachtcontract uit 1632 laat een omslag zien, de pachtprijs wordt niet meer betaald in natura maar in geld: honderd rijksdaalders in termijnen van een half jaar en ook hier vraagt de eigenaar een bonus: “ende oick jaerlicx een pont opregten brasillien peper”. In die tijd wisselt de molen van eigenaar voor ruim vier duizend gulden.
Verkoop, terugkoop, ruil In 1657 blijkt Jan Roosen eigenaar te zijn en zijn dochters erven de molen in 1698. Ze lenen in 1705 ruim tienduizend gulden die ze zeggen nodig te hebben voor de opbouw van de molen, drie jaar later verkopen ze de watermolen voor 7600 gulden aan het klooster van St Gerlach. Maar neef Matthijs Roosen koopt de molen “bij weghe van beschudt” binnen een jaar terug voor 6900 gulden. Beschudden is het recht van de familie de verkoop binnen een jaar ongedaan te maken. Weer een jaar later ruilt hij de molen voor percelen grond met het Kapittel van St Servaas. Opus 1768 Het Kapittel verpacht de molen steeds voor termijnen van zes jaar, maar in 1762 krijgt Arnold Joseph Quaedvlieg het eeuwigdurend erfpacht van de molen voor een jaarlijkse pachtsom van 350 gulden. Quaedvlieg verbouwt de molen grondig en voegt een pelmolen toe. Als herinnering laat hij boven de deur een sluitsteen plaatsen met een chronogram met de tekst: Arnoldus Joseph Quaedvlieg en AB Douven hebben zo dit werk opgebouwd (AB Douven = Anna Barbara, zijn vrouw). De hoofdletters vormen het getal 1768. arnoLDUs IosephUs
qUaDVLIeg et A B
DoUVen hoC Ita eXstr
UxerUnt opUs Overstroming In de zomer van 1926 is er sprake van grote wateroverlast, de Geul treedt buiten haar oevers en omwonenden moeten kniediep door het water om thuis te kunnen komen. Beschuldigende vingers wijzen naar de Geulhemermolen, een illegaal geplaatste steunbalk bij de sluizen had in de hooitijd zoveel hooi ingevangen dat de waterafvoer belemmerd werd. Ook de vaste stuw vormt al tijden een bedreiging en geadviseerd wordt de stuw af te breken en te vervangen door een beweegbare waterkering. Maar er gebeurt niets. De gemeente had het plan opgevat de molen op te kopen en vervolgens stil te leggen en de molentak te dempen. In 1936 krijgt de gemeente inderdaad de molen in handen maar besluit onder druk van natuur- en molenorganisaties de waterradmolen toch intact te laten. Dat blijkt een zegen in de oorlog als er met de molen veel clandestien gemalen wordt. bron: ‘De watermolens van Valkenburg aan de Geul’ van M.Meerman (1985)
Andere tijden Als de Groote Molen in Meerssen in 1931 overstapt op turbines, wordt het ijzeren waterrad door de Geulhemermolen overgenomen. Het vermogen van de molen vermindert daarmee omdat het nieuwe rad ruim een meter in diameter kleiner is. Pachter Bemelmans die al sinds 1930 op de molen werkt, koopt in 1949 de molen over van de gemeente. Zijn weduwe zet in 1955 de molen stil vanwege de inmiddels te geringe maalvraag en legt zich helemaal toe op het horecabedrijf. Een nieuwe overstroming in 1966 leidt tot het verwijderen van de lossluizen, stuwing is daarna niet meer mogelijk. Dat bleek toch niet goed uit te pakken voor de lokale waterhuishouding, het water liep te snel weg. In 1974 is de situatie hersteld en een nieuwe sluis aangebracht die sinds 1981 elektrisch te openen is. Al vanaf het begin van de 20e eeuw is het gebied rond Valkenburg en de Geulhemmermolen een populaire vakantiebestemming. De vele vroege ansichtkaarten van de molen zijn daar getuigen van. De molenaar sprong daar vroeg op in, al in 1902 is er bij de molen melk, wijn en bier te bekomen en op een prentbriefkaart uit 1910 is het woord Restaurant al te ontwaren op het gebouw tegen de molen. Het is geen verrassing dat weduwe Bemelmans eind jaren vijftig kiest voor de horeca. In de jaren tachtig wordt het molengebouw bij het restaurant getrokken. Tot vandaag de dag is er een eet- en drinkgelegenheid gevestigd. Er kan geborreld worden tussen de maalkoppels onder het spoorwiel. de maalkoppels werden van boven aangedreven Ansichtkaarten en varia 1972
reliëf-tegel 1961
1943 ca 1920
1902 |