Volmolen Epen
Ouderdom De oudste vermelding van een waterradmolen te Epen staat in een akte van 11 juli 1056, waarin keizer Hendrik III een gedeelte van zijn domeingoederen te Epen - waaronder waterpartijen en waterlopen, visgronden, molens en toebehoren - schenkt aan de Abdij van Burtscheid bij Aken. Maar waar deze Epense molen heeft gestaan, is niet bekend. De oudste vermelding van de Volmolen (i gen möhle) is uit 1807. In een staat opgemaakt door de Burgemeester van Gulpen wordt de molen genoemd, het exacte bouwjaar is echter onbekend. De molen zou eind 18e eeuw al deel uitgemaakt hebben van de lakenindustrie en waarschijnlijk gebouwd door Clermont. Vollen De heer Johann Arnold von Clermont (1728 - 1795) kocht in 1761 kasteel Vaalsbroek in het nabij gelegen Vaals. De lakenfabrikant uit Aken verplaatste zijn activiteiten naar Vaals omdat hij als Lutheraan gedwarsboomd werd in zijn werk. Zijn stoffen waren beroemd om de kwaliteit. De merino-wol liet hij aanvoeren vanuit Spanje. Nadat de wollen stoffen geweven waren, werden ze gevold in volmolens. In kuipen gevuld met een mengsel van volaarde (kalkhoudende aarde), lijnzaadolie, ranzige boter, rottende urine en water werd het weefsel met houten hamers bewerkt. Dat maakte de stof stevig en winddicht door krimping en vervilting. De weerstand tegen slijtage en het warmtehoudend vermogen werden door het vollen verhoogd. Gevolde stof werd verkocht onder de naam laken. Vooral voor jassen en mantels gemaakt van deze stof waren erg in trek.
Maar tijdens het bewind van Napoleon gingen belangrijke exportlanden verloren, waardoor Clermonts lakenindustrie over haar hoogtepunt heen raakte en uiteindelijk ophield te bestaan. De volmolen kwam tot stilstand.
Breuksteen In 1834 bracht de nieuwe eigenaar Johann Wilhelm Kannengiesser de waterradmolen weer tot leven. Hij breidde twee jaar later het complex uit met een wolspinnerij, zijn weduwe (hij overleed in 1836) voegde een lakenfabriek toe en zijn zoon liet een dekenfabriek en kunstwolmolen bouwen. In het midden van de 19e eeuw bestond het geheel uit een twee verdiepingen tellend molengebouw langs de Geul, een grote fabrieksvleugel met de kop aansluitend op de molen en een aantal bijgebouwen. De gebouwen waren gebouwd met breuksteen, Carboonzandsteen dat in de omgeving aan de oppervlakte komt. Een ijzeren middenslagrad met een middellijn van 3,71 m. en een breedte van 2,74 m leverde de energie. In de fabrieken werden de wolvezels gewassen, gespoeld en gekaard. In die tijd telde het bedrijf 33 werknemers, in 1865 was het personeelsbestand uitgegroeid tot 70 werkkrachten (26 mannen, 14 jongens, 17 vrouwen en 13 meisjes).
Verwoestend vuur In 1867 brandde het bedrijf af en de fabriek werd buiten gebruik gesteld, daarmee verloren 70 arbeidskrachten hun werk. Maar twee jaar later had de firma Coumont en Paulus de molen weer als spinnerij en vollerij in gebruik. In 1870 brandde echter ook dit bedrijf uit. Het complex werd per veiling verkocht: een (afgebrand) fabrieksgebouw met woning, pachterswoning, schuur, stallen en verdere gebouwen, plaats, tuin, boomgaard, waterstroom en een weg stonden in de aanbieding. Jan Lodewijk Hoeberechts, koopman in Maastricht bleek via een stroman de hoogste bieder. Hij bouwde de volmolen om tot graanmolen en liet de fabrieksvleugel slopen. De gevelaansluiting met de molen en een aantal ramen werden dichtgemetseld met baksteen en deze ingreep geeft het huidige curieuse aanzien van het gebouw.
Turbinemolen In 1921 werd de molen verkocht aan Joseph Brauers. Hij verving in 1928 het waterrad (dat inmiddels verkleind was tot middellijn van 3,57 m en een breedte van 1,65 m) door een turbine van het type Francis. Het geheel werd ondergebracht in een gemetselde ombouw met lessenaarsdak. Na de Tweede Wereldoorlog was het malen voor de familie nog slechts een nevenactiviteit naast de veehouderij en vanaf begin jaren vijftig stond de molen stil. Verval en verzanding trad in.
Waterradmolen Er waren al plannen tot herstel toen in 1973 door hooibroei opnieuw brand uitbrak. Het versnelde de uitvoer van de voorgenomen restaurantie. De turbine en het gangwerk bleken door de lange stilstand en de brand niet meer bruikbaar. Inbouw van het complete gangwerk en de maalstoel van de voormalige Eikendermolen in Heerlen bracht uitkomst. In het kader van het Monumentenjaar 1975 schonk de directie van de Maatschappij Onroerend Goed Oranje-Nassaumijnen te Heerlen, eigenaresse van Eikendermolen, deze molendelen aan de volmolen. Er is een nieuw waterrad gebouwd, het middenslagrad heeft een middellijn van 5,50 m en een breedte van 1,75 m. Bruin van de molen De familie Brauers heeft de molen overgedragen aan de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten en in 1977 is de molen weer feestelijk in gebruik genomen als graanmolen. Voor de exploitatie werd de Stichting ‘De Volmolen Epen’ opgericht, die de molen huurde van Natuurmonumenten. Met de Stichting ‘Het Echte Bakkersgilde’ werd een leveringscontract afgesloten voor het af te nemen maalgoed, de bakkers bakten van het meel broodsoorten die verkocht werden als het ‘Bruin van de molen’. Er flink gemoderniseerd: de molen werkt met een silo-systeem. Het transport van het aangevoerde graan naar een silo en vandaar gedoseerd naar de molenstenen gaat mechanisch.
de bonkelaar wordt met een krik uit het
werk gezet en gehouden
de molenaar tikt de kammen aan Groene stroom Nu wordt door vrijwilligers graan gemalen voor de schaapskudde op de Brunsummer Heide. In 2003 is een generator voor het opwekken van electriciteit aangesloten, met waterkracht wordt groene stroom opgewekt die in de behoefte van 15 huishoudens kan voorzien. Maar mei 2010 blijkt het waterrad stil te staan, sinds 1 januari al, door ‘financiële en technische problemen’.
Ansichtkaarten
1992
1979
1972 (een jaar voor de brand): de twee gebouwen zijn geschakeld; rechts het turbinehuis tegen de gevel.
Stuw bij Volmolen. Linksboven is het turbinehuis
zichtbaar.
vóór de komst van de turbine in1928
1915 |